Een zomer aan zee

1999

Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in Allemaal yang en andere verhalen uit de workshops van Script+, uitgegeven in de serie Debuten (Nummer 5); Amsterdam: Post Scriptum.
ISBN: 90-803069-5-9.

Omdat mijn aftakeling geleidelijk gaat, wordt elke nieuwe toestand aanvaardbaar. Ik ben er zelfs aan gewend dat de pijn niet meer weggaat. Ook dat mijn hart en nieren niet meer zelfstandig kunnen werken neem ik erbij. Zonder medicijnen zou ik dood zijn. Ik mag dus niet klagen, want ik leef al in extra tijd.

Als het aan Ilonka ligt, gaan we elke dag naar het strand. Bij vloed begeeft ze zich bepakt richting zee en blijft daar het liefst tot het begin van de avond. Van tijd tot tijd zwemt ze ver de zee in. Daarna spoelt ze zich af onder de douche bij de strandhuisjes. Dat doet ze heel uitgebreid, want daarmee spaart ze water in haar eigen huis. Het oude zwempak kan nauwelijks haar brede lichaam omvatten. De zware borsten hangen laag en schudden onder het lopen. Ze houdt de bovenzijde open om het water naar binnen te laten lopen. Daarna verdwijnt haar arm in het zwempak en graait ze naar haar borsten. Ze beweegt ze heen en weer, zodat het water overal komt. De glanzende stof omspant de zich verplaatsende rondingen. Op die momenten kijk ik niet graag naar haar, want ik zie ook anderen kijken.

Zelf zwem ik niet meer. Ik bezit daarvoor geen goede kleding. Ik heb mijn oude zomerpak aan en neem altijd een inklapbaar stoeltje mee. Zo zit ik dan met mijn hoed op naast haar. Ik lees wat, en af en toe zoek ik de schaduw op in de buurt van de vissersbootjes op het strand. Soms maak ik een korte wandeling, maar het lopen valt me zwaar. Ik ben niet echt een strandmens, maar wat moet ik? Ik ben een zieke oude man, waar niemand meer naar omkijkt. Zij biedt mij gezelschap, al is het niet helemaal het gezelschap dat ik zoek. Het is in ieder geval beter dan de eenzaamheid.

Een jaar geleden sprak ze me aan toen ik aan het wandelen was. Ze kwam terug van het strand, beladen met tassen en een verroest karretje achter zich aan slepend, waarop ze een groot opgevouwen vloerkleed vervoerde. Ze had zichtbaar moeite om vooruit te komen en bleef steeds stilstaan na het zetten van enkele passen. Toen ze mij zag liep ze op me toe. Ik zag de donkerbruine doorgroefde huid van haar gezicht en ik schatte dat ze de zestig jaar gepasseerd moest zijn. Ze droeg een bril met dikke glazen. De beide helften van de bril werden boven de neus bij elkaar gehouden door een stukje metaal met twee duidelijk zichtbare schroeven. Een onbeholpen poging tot reparatie. De brillenglazen waren oud en op sommige plekken dof geworden. Ik zag nauwelijks haar ogen. Zonder schroom sprak ze me aan en vroeg of ik wilde helpen de natte spullen naar haar huis te brengen. Ze had alles in de zee gewassen en daarom was het gewicht erg toegenomen. Haar uitspraak deed mij vermoeden dat ze uit het Oostblok kwam. Dat bleek te kloppen. Ze was ruim twaalf jaar geleden hier komen wonen en genoot nu van een klein pensioen dat ze hier kreeg. De zee trok haar. Ze wilde haar laatste jaren hier slijten. Ik gaf aan niet goed ter been te zijn, maar wel iets te willen dragen.

In een achterafstraatje, niet ver van het strand, staat haar huis. Het is oud en naar de tradities van de streek gebouwd. Dikke muren, gemetseld met de grote grijswitte keien die hier aan het strand liggen. Er is al jaren geen onderhoud meer aan gepleegd. Het houtwerk is kaal en uitgebeten door zon, zout en regen.

Alle ramen stonden wijd open. Ze vertelde me dat ze ‘s zomers het huis zoveel mogelijk liet luchten om het vocht kwijt te raken. Vocht dat vastgehouden wordt door het zout in de grote hoeveelheid vloerkleden en dekens die ik binnen aantrof. Ze verzamelt alles in haar huis, ook voorwerpen die ze niet nodig heeft. De meeste vloerkleden heeft ze bij het afval gevonden. Dat begreep ik later pas, toen ik zag hoe ze een versleten deken meenam die bij een vuilnisbak lag. Ik heb haar aangeboden nieuwe spullen te kopen, maar daar wil ze niets van weten. Ze kan eenvoudig niets laten liggen dat volgens haar nog bruikbaar is.

Ze bood me een oude stoel aan in de keuken. Van een echte keuken is geen sprake. Ze is aangesloten op het elektriciteitsnet, maar de bekabeling van het huis laat niet toe dat er meer dan vijf lampen branden. Alleen in de keuken is water, en daarvan probeert ze zo weinig mogelijk te gebruiken. Het toilet bevindt zich buiten en ook daar wordt geen water verspild. Ik probeer te voorkomen dat ik er gebruik van moet maken, want de geur in het hokje wekt mijn weerzin op.

Ilonka lijkt in veel opzichten niet op de vrouw met wie ik uit vrije keuze mijn leven zou willen delen. Ik heb mijn leven nog nooit gedeeld met een vrouw. Na de dood van mijn moeder heeft niemand meer bij mij gewoond. Elke behoefte daaraan verdween in de loop der jaren, maar nu ik ziek ben, valt de eenzaamheid mij zwaar. De aanwezigheid van Ilonka maakt alles draaglijker, al word ik vaak heen en weer geslingerd tussen vluchten of bij haar blijven.

Ilonka is eigenlijk niet meer weg te denken uit mijn leven. Ze regelt wanneer ik bij haar zal komen, doet boodschappen en bepaalt volledig mijn dagindeling. Ik laat het me aanleunen, want mij ontbreekt de kracht tot verzet.

Ik leun tegen het bootje waar ik naast ben gaan zitten en veeg het zweet af met mijn zakdoek dat in mijn nek loopt. De zon daalt langzaam en zal straks in de zee verdwijnen. Het laatste goudgele zonlicht verwarmt mijn gezicht. Alweer een dag voorbij. De zomer is over de helft.

‘Zullen we vanavond in het restaurant gaan eten?’ stelt Ilonka voor. We gaan vaak naar het restaurant als ik bij haar ben. Ik betaal altijd, maar dat vind ik niet erg. Als we niet uit eten gaan, moet ik haar brouwsels eten. Ze koopt rauwe melk bij een boer en op een klein gaspitje kookt ze er aardappels in. Deze voedzame brij eet ze bijna dagelijks. Daar eet ze brood bij. Soms koopt ze een blik ingemaakt vlees of gezouten vis. Ik gruw bij de gedachte dit te moeten slikken en beperk me meestal tot wat brood. Ik vraag haar altijd kaas mee te nemen uit de winkel. Dat betaal ik zelf. Ik betaal trouwens bijna alle boodschappen die zij doet. Zij is erg zuinig met haar kleine uitkering. Ik heb veel meer te besteden met mijn pensioen als gewezen hoofdboekhouder van een grote rederij.

We eten bij de strandtent. Dat doen we regelmatig. Het eten is er goed, en door de ongedwongen sfeer voel ik me er redelijk op mijn gemak. Ze eet mosselen en bestelt een tweede keer. Kookvocht druipt van haar vingers en ze veegt haar handen af aan haar kleding. Van tijd tot tijd zie ik een hand door het stugge grijze haar bewegen. Die geur zal de zee er morgen wel uitspoelen. De aanwezigheid van andere mensen heeft geen invloed op Ilonka. Ze praat met haar mond open en ik zie hoe de mosselen vermalen worden tussen de weinige tanden die ze nog bezit. Trek heb ik niet, maar mijn oude lichaam vraagt ook niet veel. Ilonka praat zonder onderbreking, zoals gewoonlijk. Over Rusland en over haar leven. Haar handen spelen daarbij een grote rol. Naar mijn leven vraagt ze niet, maar daarover valt ook weinig te vertellen.

Gelukkig is het niet druk in de strandtent en zitten er geen mensen aan de tafel naast ons. Als we koffie hebben gedronken, vraag ik de rekening. Ilonka kijkt op deze momenten altijd naar buiten en zwijgt. Buiten gekomen neemt ze mijn arm en zegt: ‘Wij zijn beiden oude mensen en moeten elkaar daarom vasthouden en steunen. Jij bent rijk en ik verzorg jou, en zo is het goed.’

Het is inmiddels donker geworden. Ilonka hervat haar levensverhaal en vertelt weer over al het onrecht dat haar is aangedaan. Intussen wandelen we naar haar huis.

Ik heb slecht geslapen vannacht. Dat komt ook door Ilonka. Het was warm en de ruimte in het grote bed is onvoldoende om elkaar niet te hinderen. Ze heeft nogal wat plaats nodig. Gelukkig ben ik erg mager. Eigenlijk ben ik veel te oud om met iemand een bed te delen.

Ik ben een paar maal wakker geweest. Toen Ilonka dat merkte draaide ze zich naar mij toe. Ze vroeg wat er aan de hand was en ik zei dat ik het erg warm vond. Ze greep mijn hand en leidde die onder het laken naar die plek in haar kruis. Ze kneep haar dijen samen met mijn hand ertussen en ik voelde hoeveel warmer het daar was. Geschrokken bevrijdde ik mijn hand en zei dat ik daarvoor te oud geworden ben. Ze lachte smalend en fluisterde dat het niet erg was. Toen draaide ze haar brede rug naar me toe. Daarna heb ik niet meer geslapen.

We zijn weer op het strand en Ilonka zwemt. Ik zie haar groene badmuts in de verte boven het glinsterende wateroppervlak. Bij de laatste boei zal ze omkeren en terug zwemmen. Ze heeft een opvallende manier van zwemmen. Ze drijft op haar rug en maakt langzame fietsbewegingen waardoor haar knieën boven water komen. Haar armen houdt ze zijwaarts en haar handen maken peddelbewegingen. Zo gaat ze heel langzaam vooruit. Ik moet denken aan een radarboot als ik haar in die houding zie.

Er waait een stevig briesje. De golven spoelen met kracht het kiezelstrand op, waarna het water met aanzwellend geruis terugstroomt naar zee. In de blauwe lucht hangen schapenwolkjes, aaneen geregen tot een doorzichtig weefsel dat een deel van de hemel in het zuidwesten bedekt. Er zal regen komen. De doorwaakte nacht en het onbestendige weer maken me onrustig. Op zulke ogenblikken twijfel ik aan mijn vriendschap met Ilonka. Wat wil ze eigenlijk van mij? Geeft ze wel echt om me of is het mijn geld waar ze op uit is? Het valt me op dat ze het lijkt aan te voelen als ik me voorneem om haar iets te weigeren? Dan wordt ze plotseling heel erg lief voor me. ‘Och, mijn arme mannetje’, zegt ze dan, en ze streelt me over mijn kalende hoofd. Dat breekt mijn verzet altijd. Ze kan ook heel onaardig en hard zijn. Dan voel ik mij als een lastige bejaarde man, met wie zij tegen haar wil in één huis moet verblijven. Het liefst kruip ik dan weg.

Deze week ben ik sinds lange tijd weer eens in mijn eigen huis geweest. Ik moest mijn post bekijken en papieren ophalen die ik nodig heb om geld te kunnen halen bij de bank. De stilte overviel me. Het zonlicht dat door het raam valt maakt een vertrouwd patroon op mijn grote leunstoel. ‘Ik blijf hier’, dacht ik toen, ‘ik ga niet meer naar Ilonka’.

Bij het stapeltje post was een kaartje van mijn zus. Ze woont ver weg en belt me heel af en toe. Ze heeft me proberen te bereiken, maar kreeg geen gehoor. Ze vraagt of alles goed met me gaat, en of ik haar terug wil bellen. Ik zal haar bellen, maar ik vertel maar niet dat ik steeds zwakker word, anders voelt ze zich verplicht naar me toe te komen. Ik weet dat ze daarvoor eigenlijk geen tijd heeft, en dat zal ze me ook vertellen. Als ze komt wil ze van alles voor mij regelen, om daarna weer met een gerust hart te kunnen vertrekken. Gelukkig kan ik haar nu berichten over mijn nieuwe vriendin die op mij past.

‘Je bent gek en blind als je daar op in gaat. Dat mens is alleen maar op je geld uit. Je bent toch niet zo oud geworden om daar nog in te trappen? Word wakker Paul en houd op met deze stommiteiten’, was haar antwoord toen ik haar vertelde over mijn nieuwe vriendschap. De woorden raakten me diep. Ik begon te twijfelen. Was ik werkelijk zo naïef als ze zei? Was ik echt een oude zielenpoot die door een sluwe vrouw werd misbruikt? Daarna maakte de twijfel plaats voor boosheid. Wat dacht ze wel om zich met mijn leven te bemoeien? Ze kent Ilonka niet eens. Ik zal niet toestaan dat ze mij voorschrijft met wie ik mag omgaan.

De volgende dag stond Frederique al voor de deur. Ze had geluk dat ik nog thuis was. Ze heeft een donker hoedje op. Haar smalle gezicht heeft een harde uitdrukking. Eigenlijk heb ik haar nooit vriendelijk en ontspannen meegemaakt. ‘Waar woont dat mens met wie jij je inlaat?’ is het eerste dat ze zegt, en deze aanval

verrast mij. Ik had me voorgenomen niet boos te worden en mijn zus met argumenten te overtuigen van de goede bedoelingen van Ilonka. Ze wilde Ilonka in ieder geval spreken voordat ze de terugreis aanvaardt. Ik vond het beschamend tegenover mijn vriendin, maar begreep dat ik weinig keus had. Ilonka zou wel raad weten met haar.

‘U beledigt mij mevrouw, ik wil niets anders van Paul dan zijn vriendschap’, zei Ilonka vormelijk. Ik was verbaasd, want zo had ik haar nooit horen spreken. Ze stond in deuropening en versperde de toegang voor Frederique, maar mijn zus is niet gewend tegengesproken te worden. Ik zag de rode vlekken in haar nek groter worden.

‘Ik wil in uw huis rondkijken om te zien wat u Paul al hebt afgetroggeld.’ Ilonka vertrok geen spier. Uit haar ogen viel te lezen dat Frederique niet moest proberen over de drempel van haar huis te stappen.

Het optreden van Ilonka gaf mij de moed in te grijpen. Ik verzocht Frederique op te houden met het beledigen van mijn vriendin en onmiddellijk te vertrekken. Mijn zus greep mijn arm en trok me mee naar de hoek van de straat. Daar verklaarde ze me nogmaals voor gek en dreigde haar handen volledig van me af te zullen trekken. Ik liet haar uitrazen en toen ze zag dat het niets uithaalde, vertrok ze. Ze heeft me sindsdien niet meer gebeld of geschreven. Ilonka is die dag heel aardig voor me geweest om me te troosten.

Vandaag heeft de twijfel me weer in zijn greep. Ilonka is kwaad op me en ik begrijp niet waarom.

‘Waarom kijk je altijd zo vreemd naar mij’ roept ze, waarna ze overgaat Russisch gemompel. Ik probeer te vertellen dat ik het fijn vind om naar haar te kijken, maar ze gaat meteen op iets anders over.

‘Je gebruikt te veel papier als je naar het toilet gaat en daarvan raakt hij verstopt’, bijt ze me toe. Haar stem klinkt schel en onaangenaam. Ik zeg maar niets meer. In mijn eigen huis wordt het ook steeds moeilijker om te leven. Voedsel is er niet en de eenzaamheid overvalt me daar als een koude windvlaag.

Er komt een donkere wolkenmassa aandrijven vanuit zee en we besluiten op te breken. Ilonka merkt dat ik aan het piekeren ben. Ze neemt me bij de arm en we wandelen naar haar huis. Onderweg vertelt ze weer verhalen over haar vaderland, maar het lukt me niet mijn sombere gedachten uit te schakelen. Wat de mensen in haar cultuur beweegt, staat ver van me af. In mijn leven hebben die grote gevoelens nooit een rol gespeeld. Laat ik Ilonka maar voorstellen uit eten te gaan, dat is prettiger dan de avond te moeten doorbrengen in haar huis. Ze zal er wel geen bezwaar tegen hebben.

Vandaag zijn de werklui gekomen. Luidruchtig kwam het oude busje het straatje inrijden. Toen het piepend tot stilstand kwam, viel er nog iets zwaars om in de laadruimte. Twee grofgebouwde mannen laten zich uit het voertuig vallen en binnen enkele minuten ligt het terras voor het huis vol met gereedschapskisten, schoppen, emmers en vele meters dikke grijze pijp. Na kort overleg beginnen ze in het betonvloertje te hakken. Binnen enkele uren loopt er een geul vanaf de straat, via de voordeur en de gang, tot diep in het huis. Ik heb altijd bewondering gehad voor de onverstoorbaarheid van mensen die met hun handen werken. Ze slopen halve huizen en twijfelen er geen ogenblik aan dat ze daarna alles weer keurig in orde kunnen maken. Fluitend, zingend en grapjes makend slaan ze wastafels aan stukken, laten muren in stofwolken omvallen en trekken leidingen uit plafonds. In de geruïneerde omgeving eten ze in alle rust het meegenomen brood en praten over hun familie. Ik voel mij weer het jongetje dat met ontzag staat te kijken naar de werkers in een bouwput, waarboven een onwerkelijk hoge kraan heen en weer beweegt.

Ilonka heeft voorgesteld het toilet naar binnen te verplaatsen met het oog op de komende winter. Ze wil het mij niet aandoen dat ik straks in de kou naar buiten moet. Ik heb een offerte gevraagd en geld opgenomen. Ik weet nog niet of ik de winter wel zal doorbrengen in haar huis, maar ik gun haar deze verbetering.

Ilonka komt terug van het strand als de geul klaar is. Ze overziet de schade en loopt rood aan. Eerst begint ze in haar moedertaal uit te vallen tegen de werklui en deze kijken niet begrijpend naar mij. Daarna gaat ze verder in onze taal en dan wordt duidelijk dat ze kwaad is omdat de tegelvloer in de gang kapotgeslagen is. Ze wil dat hij in de oude staat wordt teruggebracht.

‘Mevrouw, we kunnen moeilijk een strontpijp door het huis leggen zonder iets open te breken,’ probeert de breedste van de twee mannen nog. Hij verwacht dat dit redelijke argument alle problemen en misverstanden wel zal oplossen. Ilonka is echter niet te overtuigen en eist dat de tegelvoer gerepareerd wordt. Ze verwijt mij dat ik niet verteld heb wat er allemaal ging gebeuren, maar ik kon niet weten dat ze dat niet begreep. Ik overleg met de mannen en vraag hen naar overgebleven mogelijkheden. De oude tegels zijn natuurlijk onbruikbaar en dezelfde zijn niet meer te krijgen. Ze kunnen wel een nieuwe tegelvloer leggen die er sterk op lijkt. Ik hoef me niet ongerust te maken, ze zullen wel iets regelen. Ik probeer daarna Ilonka te kalmeren, maar ze blijft kwaad op mij.

De volgende dag komen de werklui met dozen tegels. Het kost me nog een uur om Ilonka te bewegen in te stemmen met deze oplossing. Ik knik even naar de mannen als ze eindelijk toegeeft, en zie dat ook zij een zucht slaken. Het karwei kan worden afgemaakt en ik moet rekenen op het dubbele van de afgesproken prijs. Maar dat heb ik er wel voor over.

Nu het toilet binnen staat krijgt Ilonka de smaak te pakken. Ze ervaart het genot van gerieflijkheid en ze heeft alweer een nieuw plan. Als ze aangesloten zou zijn op het gas, dan kan ze deze winter een verwarming op gas laten plaatsen. Dat zou beter zijn voor mij, want dat stinkende petroleumkacheltje is slecht voor mijn gezondheid. De volgende dag komt ze al aan met een man van het gasbedrijf in een felblauwe overall. Hij meet, kijkt en rekent uit wat het kost om het gas tot aan het huis aan te leggen. Ik zal geld moeten opnemen om hem te kunnen betalen. Als ik toch naar de bank ga, laat ik alvast een deel van mijn spaargeld overzetten naar de lopende rekening. Ik vermoed dat er misschien meer verbouwingen zullen plaatsvinden in de komende maanden.

Het blijft prachtig zomerweer. Dat geeft Ilonka levenslust. Zij regelt alles en lijkt onvermoeibaar. Het kost mij steeds meer moeite om op te staan ’s morgens en ik ben al moe als ik het einde van het straatje heb bereikt. Zelfs de zon heeft daar geen invloed op.

Bijna een week lig ik nu in bed en mijn toestand gaat verder achteruit. Ik kan nauwelijks nog opstaan om naar het toilet te gaan. Daarbij heb ik nog kou gevat. Op het strand, denk ik, toen het zo fris waaide en Ilonka weer eens niet te bewegen was om naar huis te gaan. Als het aan haar ligt gaat ze nog zwemmen als het vriest.

Ilonka is zorgzaam. Ze blijft meer thuis nu ik in bed lig. Soms gaat ze een paar uur naar zee. Ze zit ook uren naast mijn bed en vertelt over haar leven. Af en toe val ik in slaap. Als ik wakker word zit ze er meestal nog. Ze vertelt over de mannen in haar leven. Ze is drie keer getrouwd. Twee echtgenoten zijn overleden en de laatste heeft haar verlaten. Haar eerste echtgenoot was mijnwerker. Ze was net negentien toen ze trouwde. Op een beschadigde foto die ze opdiept uit een grote kast zie ik een kleine vrouw met zwart haar naast een iets grotere man met een breed hoofd. Ze doet me in geen enkel opzicht denken aan de Ilonka die naast mijn bed zit. Nog geen jaar later komt hij om bij een mijnongeluk. Weduwe op haar twintigste, maar niet lang. Al snel ontmoet ze de man met wie ze ruim twaalf jaar haar leven zal delen. Hij was technisch tekenaar bij een machinefabriek. Ilonka werkte toen bij het schoonmaakbedrijf dat ook de kantoren schoonhield van de fabriek. Hij werkte soms lang door en was er dan nog als zij in het begin van de avond het kantoor kwam dweilen. Zijn eenzaamheid dreef hem in haar armen. Ze hadden fijne gesprekken samen. Er ontstond een band tussen hen. Uit het huwelijk met hem hield ze een dochter over. Die dochter is tot haar vierentwintigste jaar bij haar gebleven en is daarna naar de Verenigde Staten gegaan. Ze wil van Ilonka nu niets meer weten, want ze schaamt zich voor haar afkomst. De technisch tekenaar overleed aan longkanker. Kort na zijn vijfenveertigste verjaardag werd de ziekte vastgesteld. Binnen drie maanden was het afgelopen. Ilonka nam afscheid van een uitgemergelde man, die haar nog maar vaag herinnerde aan de persoon waarmee ze twaalf jaar eerder was getrouwd. Haar dochter weet niet dat haar vader dood is.

Na dit verlies is Ilonka zes jaar alleen gebleven. Toen kwam ze Sergei tegen op een straatfeest in de buurt. Allebei raakten ze aangeschoten door de drank en sinds lange tijd danste ze weer eens. Hij bleef slapen. Dat beviel kennelijk, want hij besloot bij haar in te trekken. Andere vrouwen bleven echter belangrijk voor hem. Na een half jaar waren zijn spullen verdwenen toen Ilonka thuiskwam van haar werk. Hij woonde bij een andere vrouw en liet haar weten dat hij niet meer terug zou komen. Ilonka heeft erin berust.

Vier jaar later vertrok ze uit Rusland en kwam hierheen. Ze heeft in de stad nog acht jaar gewerkt als schoonmaakster voordat ze met pensioen kon gaan. Met haar spaargeld kocht ze dit oude huis aan zee. Geld dat ze spaarde door zich bijna alles te ontzeggen en heel sober te leven. Dat kon ze al goed, maar daarin werd ze steeds beter. Nu kan ze niet anders meer. Het huis was niet duur, vooral omdat er veel aan verbouwd zou moeten worden. Daar heeft Ilonka geen geld voor. Tot nu toe heb ik alles betaald, waaronder de reparatie van het dak. Zo heb ik ook de schutting betaald die zij graag wilde tegen de inkijk vanaf de straat. Het terras aan de voorzijde is de enige ruimte die ze heeft om buiten te zitten en ze ligt er graag in de zon. Ze had zelf al een soort schutting gemaakt, maar daarover werd door haar buren geklaagd. Die waren niet te spreken over de verzameling roestige golfplaten, bijeen gehouden door stukken afvalhout en touw. De overgebleven gaten had ze opgevuld met oude lappen.

Ik kon me wel iets voorstellen bij de ergernis van de buren en bood aan een nieuwe afscheiding te laten plaatsen. Ze stemde daarmee in, maar beschouwde het als een nederlaag dat ze toegaf aan de eis van de buren.

Nu ik hier veel lig, heb ik alle tijd om de kamer te bekijken. Er staan weinig meubels. Een eenvoudige tafel met twee oude stoelen, en in de hoek een brede versleten leunstoel die schuil gaat onder een grote stapel doeken en dekens. Er bevindt zich nog een houten kastenwand in deze kamer met deuren tot aan het plafond. Geen enkele deur sluit nog en het kale hout is doorzeefd met gaatjes van de houtwormen. Het bed is eigenlijk een divan, want ik lig nu in de woonkamer. Ilonka slaapt nog boven. Het felle zonlicht valt door het open raam en weerkaatst tegen de nog verrassend witte muur. Ilonka heeft de witkwast blijkbaar wel eens gebruikt. Verder zijn er geen reparaties uitgevoerd. In de muur zitten hier en daar diepe gaten, waarin de bleke steen te zien is die achter de pleisterlaag zit. Bij het afgebladderde plafond steekt een stuk pijp uit de muur. Een oude leiding die ooit is afgezaagd, vermoed ik.

Ik moet me van tijd tot tijd omdraaien om te voorkomen dat de pijn in mijn rug te erg wordt. Ilonka geeft me brood te eten met een klein beetje kaas. Verder heel veel thee en water. Ze heeft ook een drank gebrouwen die mij moet genezen. Het is volgens haar veel beter dan de pillen die de dokter me voorschrijft. Ik heb het geproefd, maar moest kokhalzen. De smaak deed me denken aan een mengsel van dropwater en azijn. Ik drink het niet meer, tot groot ongenoegen van haar. Ze biedt het me af en toe nog wel aan. Na mijn weigering loopt ze boos de kamer uit.

Gisteren nam ik mijn laatste pil. Ik heb Ilonka gevraagd het recept van de dokter af te geven bij de apotheek. Ze zegt dat de apotheek gesloten is vanwege de jaarlijkse vakantie. Morgen zal ze naar de stad gaan om de pillen daar te halen. Morgen, of uiterlijk overmorgen, zegt ze het te zullen doen. Ik vraag haar met klem het morgen te doen, want ik kan niet zonder mijn pillen.

Ilonka gaat zwemmen. Daarna zal zij iets voedzaams voor mij klaarmaken, zegt zij. Dan hoor ik de voordeur en het wegsterven van haar schuifelende stap in de richting van het strand. Ik probeer wat te slapen en hoop dat de pijn minder zal worden. Ik zal er bij haar niet over klagen, want ik weet dat haar dat irriteert. Een meeuw vliegt krijsend over. Een vertrouwd geluid in dit dorp aan zee.